Vriendin en hond waren een paar dagen de hort op. Honds hort lag heel ergens anders dan die van Vriendin maar ze waren in ieder geval niet thuis. Niet bij mij.
Ik houd van alleen zijn. Tenminste, ik hield van alleen zijn. Vroeger deed je mij geen groter plezier dan de gordijnen dicht te laten en te gaan. Ik en de wereld, zo moest het zijn. Maar blijkbaar is er iets veranderd.
Mijn wereld
Mijn wereld is groter geworden. Met Vriendin is dat geen wonder en wie Ami kent, begrijpt dat ook. Het waren maar een paar dagen en ik heb me prima vermaakt. Ik ging later naar bed dan ooit, keek films wat ik normaal niet doe, rommelde wat in huis en raakte verzonken in eigen gedachten. Verzonken zijn is een voorwaarde voor elk nieuw lied of gedicht. Toch rolde er dit keer geen letter uit mij.
Maandag werd zondag
Zo liep ik gisteren, maandag, rond in de tuin. Mijn tuin is niet zo groot maar rondlopen kan overal en ik waande mij zondag. Een rustdag van de Heere leek ik wel. Alleen vogeltjes vloten zich naar binnen, de enkele buur die er nog was, fluisterde, de rest was op vakantie. De school tegenover het huis was leeg, de voetbalvelden ook. In de straat stond één geparkeerde auto. De zon scheen en het was stil.
Geen woord hardop gesproken. Dat is niet helemaal waar. Ik werd vroeg in de ochtend gebeld door iemand die heel lang aan het woord was. Ik heb gehummed en geknikt en opgehangen.
Verwachting
Het was een fijne dag omdat ik wist dat Vriendin en Hond terug kwamen. Daarom kon het zondag zijn. Dat is de rijkdom van samenzijn. En ik denk aan mensen die altijd alleen zijn. Voor wie het elke dag ‘rustdag’ is. Ongewild. Die ook rondjes lopen in het huis maar dan met hun kop tegen de muur aanlopen. Of in zichzelf gaan praten om te horen dat ze nog een stem hebben.
Als ik gisteravond de sleutel in het slot hoor en Ami mij onverstoorbaar voorbij rent besef ik mijn geluk. En de kwetsbaarheid van geluk. Ik loop in de open armen van Vriendin en vraag haar wat voor dag het is vandaag.