Zij begrijpen mij niet. Ik wil spelen. Ik wil aandacht. Ik wil eigenlijk het centrale punt zijn in hun leven waar alles om draait. Niet een paar uur per dag maar elk uur van de dag. Zeker nu. Ik ben loops. Ze lopen als gekken achter mijn kont aan om elk spatje wat ik laat vallen, weg te poetsen. Ik mag ook niet naar school, iets over roedelgedrag of zo.
Dat als reutjes mij bespringen, de roedel boos wordt en voor mij opkomt, dat betekent in mijn wereld dus gewoon van zich af gaan bijten. En dat allemaal ter meerdere eer en glorie van mij… Ik wil dat wel eens meemaken. Maar nee, dus. Ik moet thuis blijven. Alsof het daar zo leuk is.
Natuurlijk gaan we wandelen maar ik moet aan de riem. En ik wil rennen, springen, gek doen. Dat lukt niet als je aan een riem zit. Nu had ik nog één uitlaatklep: de tuin. Die zag er volgens hun niet uit maar daar dacht ik heel anders over. Overal takken en aarde en heerlijke luchten die overal uit kwamen.
Hebben ze de tuin opgeruimd. Er is werkelijk niets meer te beleven. Ik loop daar nu wat doelloos rond en vanmorgen, heb ik aan iedereen laten weten wat ik daar van vond.
Ik hoorde het ene vrouwtje iets zeggen tegen de andere. Iets over opvoeden en streng zijn. Volhouden, zei ze. Maar het andere vrouwtje keek niet blij en ik weet wel waarom. Ze kan helemaal niet volhouden. Ik spring gewoon honderd keer tegen haar aan met mijn oranje bal, of de rode, of de aap, of dat grote gele ding. Eens kijken wie er wint. Ze zegt dat ze moet werken. Het zal wel.
En die loopsheid van mij. Ik word gek van al die mannen. Ik word links en recht besprongen en dan gaan de baasjes heel druk doen en trekken aan ons. Maar ik hoef helemaal niet zo nodig. Ze kunnen mij best wel weer loslaten, ik bijt wel van me af. Ik beloof dat ik niet wegloop en luister, zoals altijd. Op mijn manier dan natuurlijk. Dat dan weer wel.