Ons vakantieappartement is niet zo groot en op geheel Griekse wijze is de keukeninboedel vaak net voldoende om een halve boterham te smeren. Toch ontbijten wij iedere ochtend met vier personen aan een tweepersoons tafeltje. Dat lukt alleen in perfecte harmonie.
We tillen het tafeltje op een plek waar we met vier man kunnen zitten. Twee op het bed, twee op de stoeltjes. De één kookt de eitjes, de ander haalt brood. Met militaire precisie worden bordjes, messen en kopjes op tafel gezet. Drie van ons nemen plaats aan tafel, nummer vier is de enige die nog vrij mag bewegen en geeft de spullen aan.
“Jam”.
“Jam”, herhalen wij.
“Zout”. “Zout.”
Dan volgt de ham, de kaas, de kaasschaaf, joghurt, lepeltjes, boter. Alles ligt op elkaar, dat kan niet anders.
“Brood”.
Als een slotakkoord herhalen we waar het allemaal om gaat: “brood”.
Het is goed dat we vakantie hebben, want het ontbijt moet nog beginnen. We geven elkaar de boter aan, tillen de kaasschaaf op zodat M. de jam kan pakken, delen het enige mes waarmee gesneden kan worden en doen zout op elkaars eitje.
Harmonie
Elke keer realiser ik me dat dit proces alleen maar goed kan verlopen als er ‘nul’ irritatie is. Een geërgerde zucht is genoeg om van het ontbijt een oorlogstafereel te maken. Maar het gaat goed. Zelfs het opruimen, in precies de omgekeerde volgorde, verloopt prima. Pas als de tafel weer weg is, halen we diep adem.
We zeggen welgemeend, dat het gezellig was. Als we daarna onze ochtendwandeling doen valt het me op dat we allemaal even huppelen, de armen in de lucht.
De lunch en het diner gebruiken we buitenshuis. Verdraagzaamheid kent ook grenzen.