Tijdens onze eerste ochtend in Griekenland, worden we gebeld. Gebeld worden op vakantie betekent vaak niet veel goeds. Dat is ook zo. De moeder van Vriendin is die ochtend overleden, ze is gaan slapen en niet meer wakker geworden.
Terwijl het zeewater nog van onze lichamen afdruipt lijkt het alsof er een filter is gelegd over een perfecte dag. Als Vriendin mij aankijkt terwijl ik luister naar het bericht, rollen de tranen over haar wang, ze weet genoeg. We omhelzen elkaar op het goudgele strand en zitten even later verdwaasd te kijken naar lachende mensen, spelende kinderen. We moeten terug.
En nu zijn we terug. Na een dag regelen, bellen, wachten en nog eens wachten kunnen we op een omslachtige manier van het kleine eiland af. Het maakt niet uit hoe maar we zijn op tijd om afscheid te kunnen nemen en haar begrafenis samen met de anderen te regelen. Direct vanuit Schiphol rijden we haar het huis waar ze de laatste jaren zo geweldig is opgevangen. Ze ligt in haar kamer opgebaard. De eerste aanblik van een dierbare die is overleden is een onwerkelijk beeld. Gevangen in het witte lichaam, de ziel nog zo aanwezig dat het lijkt alsof ze elk moment haar ogen kan openen, een beeld van een vrouw, een moeder, een oma. Zonder opsmuk ligt ze want daar was ze niet van. Een oude vrouw, een gelovige vrouw, een vrouw met een zwaar leven waarin weinig zomaar vanzelf goed ging.
Ik kijk naar haar dochters en de kleinkinderen die aanwezig zijn. Aan hen kan je zien welke rol deze vrouw in hun leven speelde. De kleindochter die zegt: ‘Oma was een fantastische oma, ze was er altijd voor ons’.
De laatste jaren was zij er steeds minder. Liet ze recht voor de raap aan iedereen weten wat ze ergens van vond. Ook die opsmuk was verdwenen. Dat ze kinderen had, dat ze oud was en ooit getrouwd geweest, ze wist het niet altijd meer. Ze zong kinderliedjes en sloeg daarbij met haar hand op de tafel. Het plezier en de ondeugende blik in de diepbruine ogen zeiden genoeg. En voor haar is het beter nu. Ze heeft geleefd zoal vrouwen van die generatie leefden, vol overgave voor het gezin, zorgend, gevend en zichzelf wegcijferend.
En iedereen weet dat het beter is. Voor haar. Want al was zij er niet meer, ze was er tenminste nog. Ze was nog steeds de moeder en oma die nog niet heel lang geleden, als ze haar kinderen of kleinkinderen binnen zag komen, uitriep: ‘Wat fijn dat jullie er zijn, wat maken jullie me gelukkig’.
Wat fijn, dat zij er was.