Vriendin heeft een zonnebril nodig dus we stappen bij een opticien naar binnen. Aan een tafeltje zit een vrouw van een jaar of zestig, misschien jonger maar haar gezicht is zo verweerd en vol rimpels dat het moeilijk in te schatten is. Ze zit er niet bepaald charmant bij, wijdbeens zit ze met haar magere benen in een vale spijkerbroek. Terwijl Vriendin geholpen wordt kijkt de vrouw mij aan.
‘Heb je het al gehoord, wat die galbakken nou weer van plan zijn?’
Ik heb niets gehoord en kijk haar vragend aan.
“Vijfhonderd euro eigen risico volgend jaar, nou, dat is bij mij eind januari al op, dus dat schiet lekker op, waar moet ik dat van betalen?’
Voor mij was dit echt nieuws en ik beaam dat het veel geld is en een forse verhoging.
‘Ach mevrouw’, ze zucht, ‘je begrijpt er toch niets meer van, van dit land. Wij moeten ons huis uit, ik mijn baan kwijt en mijn man ook. Die huur van achthonderd euro is niet meer op te brengen maar denk je dat wij in aanmerking komen voor sociale huurwoningen? Welnee, maar die arme vluchtelingen wel, daar worden huizen voor gebouwd, kom maar binnen met je knecht. Wat vind je daar nou van?
Ik vind er heel wat van. Ik ben het oneens met het afschuiven van haar probleem over de ruggen van vluchtelingen. Zij heeft het erg moeilijk, vluchtelingen hebben het erg moeilijk. Die twee dingen staan los van elkaar en zijn ook niet weg te strepen tegen elkaar. Maar die discussie ga ik niet aan met haar, niet hier, niet terwijl het water haar aan de lippen staat. De vrouw vervolgt haar betoog.
‘Mevrouw, ik vind het ook zielig hoor, die echten, die mogen wel blijven maar al dat andere gespuis… oprotten’. Ik reageer op haar situatie en zeg dat het vreselijk is als zoiets je overkomt. Door mijn hoofd schiet de gedachte dat ik die dag zelf op eigen verzoek ontslag heb aangevraagd en voel me ongemakkelijk. Mogelijkheden en kansen. Krijgen we ze allemaal even eerlijk?
En hoe zeer ik het ook betreur wat haar overkomt en wat heel veel gezinnen overkomt, ik ben een beetje klaar met de ‘waarom-ik-vraag’. Ik ken mensen die een ernstige ziekte krijgen en dan zeggen ‘waarom overkomt mij dat, waarom ik?’ Ik begrijp die vraag nooit zo goed. Waarom jij niet, wat maakt jou beter of anders dan anderen om iets wel of niet te krijgen? Is het van een ander wel verklaarbaar dan of logisch?
Ik stel de vraag andersom. Als er iets goeds gebeurd, iets moois, iets fantastisch, hoe klein of groot ook. Dan denk ik wel eens, waarom ik? Die vraag is niet beter. Er zit geen nobele gedachte achter over mezelf en de wereld. Dezelfde kleinheid is het misschien wel waarmee ik die vraag stel. Maar het zou fijn zijn als we ons eigen leed of geluk niet meer in een weegschaal leggen. Niet in beter of meer of minder. Soms krijgen mensen teveel op hun bordje. En ik weet niet waarom. Maar het is niet nodig om het dan maar bij een ander op het bord te schuiven.
Ik groet de mevrouw als we weggaan uit de winkel en wens haar heel veel sterkte. Weet zij veel dat ik nog dagen met haar bezig ben geweest.