Het is te lullig voor woorden maar toch hadden wij het er over. De mevrouw van het medisch bedrijf die afgelopen vrijdag prikte, woog en ondervroeg en ik. Om de zoveel jaar krijgen we een soort van vrijwillige medische keuring op het werk en omdat daar al eerder iets belangrijks uitgekomen was, doe ik daar graag aan mee.
Ik zag de vingerprik al klaarliggen en echt, prik mijn armen lek om zes liter bloed af te nemen. Oké. Steek een spuit in mijn knie om vocht af te tappen. Oké. Maar een vingerprik? zij beaamt wat ik zeg, ook zij vindt het een lelijk prikje. ‘Maar,’ zegt ze bemoedigend, ‘kijk er maar niet naar, ik leid je wel af’. ‘Zo erg is het nu ook weer niet’, mompel ik, ‘en kijken moet ik altijd.
‘Ben je links of rechts’, vraagt ze. Ik snap niet goed waarom de vraag gesteld wordt maar ze legt uit dat als ik rechts ben, zij links zal prikken, anders heb ik er last van met de aanslag op mijn toetsenbord.
Ik kijk even of ze serieus is, maar ze is bloedje serieus. Zal het voorkomen dat medewerkers zich ziek melden omdat ze een vingerprikje hebben gehad en daardoor niet kunnen tikken? Als deze mevrouw bedrijfsarts zou zijn, zou je er zo mee weg komen. Ik haat gewoon die vingerprik niet omdat het heel erg is maar omdat het een venijnig rot prikje is en ik de neiging heb om mijn hand weg te trekken. En bang ben dat ik die neiging niet kan onderdrukken. En dat dan heel onvolwassen is.
Ze prikt links en er is niet venijnigs aan. Een lief prikje bijna. Ik bloed mooi, zegt ze.
Mijn weekend kon niet meer stuk.