Ik fiets vroeg naar mijn werk. Elke ochtend zie ik bij een bankje op het Paul Krügerplein in Den Haag, een aantal mannen en vrouwen staan. Ze wachten duidelijk ergens op en dat wachten en dat zichtbare ‘geen-zin-hebben’ doet mij ineens denken aan mijn vakantiebaantje vroeger in de Tuin. De Tuin, dat waren de tuinen in het Westland en in de Lier. Als Haags meisje had ik niets met de tuinen en met wat er groeit.
In de vakantie werden we geacht vakantiewerk te doen. Dat werden de tuinen in de Lier. Dank zij een oom konden we daar terecht. ‘We’ zijn mijn tweelingzus en ik. Daar gaat het over, dat ‘we’. Dat ‘we’ bracht mij in een situatie die ik niet prettig vond. Mijn zusje is en was namelijk heel ijverig. We werden om vier uur in de ochtend door een busje ergens opgepikt en gedropt in die afgrijselijke kassen met die Westlandse vrouwen die allen maar raar spraken en lachten, in een sfeerloze omgeving. Plastic tafels en stoelen met fel TL licht waar we onze boterham mochten eten. Ik had er niets mee: ik haatte het!
We werden niet per uur betaald maar per doos. Chrysanten stekken. Hele dozen stonden er te wachten op ons. Dan mijn ijverige zus! Had ik een halve doos de grond ingewerkt, was zij al aan haar derde bezig…. Frustrerend om naar te kijken en je te bedenken dat zij eind van de week ook een dikker envelopje kreeg. Zus haalde haar schouders op, ‘doe dan ook meer je best’.
Mijn zus had gelijk. Dat uit je zelf iets zo goed mogelijk doen, gaat voor mij alleen maar op als ik het leuk vind. En ik vond dit NIET leuk. Helemaal NIET LEUK.
Later hadden we een baantje in een slagerij. Klanten helpen vond ik prima. Het probleem ontstond weer als we moesten schoonmaken. De hele slagerij moest uitgemest maar ik zag gewoon niet wat ik moest doen. Dan zag ik mijn zusje ijverig en met zweetdruppeltjes op haar voorhoofd boenen, poetsen, rennen. Ik stond wat ongemakkelijk met een plastic schootje waaruit groene plastic andijvie stak. De sierstrookjes waaruit het gehakt gepulkt moest worden. Dat had ik al gedaan maar ik wist niet wat er verder moest gebeuren. Herhaaldelijk fluisterde ik mijn zusje in haar oor: ‘zeg me wat ik moet doen’.
Ze haalde dan haar schouders op en gromde; ‘zie je dat dan niet? Die zilveren schaaltjes moeten schoon gemaakt worden, het vlees moet naar de vriezer, het beleg afdekken, de vloer schrobben, de kassa tellen, de messen slijpen, de snijmachine schoonmaken, de deuren afnemen, de vitrine poetsen, een doekje halen over de toonbank en alvast vlees voorsnijden voor morgen.’
Het leven bleek dan ineens heel simpel!
1 reactie
Mooi beeld. Is het goed gekomen met je overijverige zus?