Gisteravond voor de wedstrijd zong een ontroerde speler van Ivoorkust mee met hun volkslied. Een mooi gezicht, een stoere man met een rare kwast op zijn hoofd, Serey Dié, in tranen met zijn hand op het hart. Onmiddellijk voelde ik een ‘stukje’ opkomen totdat ik even later hoorde dat zijn vader twee uur voor de wedstrijd was overleden. Weg stukje. Dat maakt het verhaal toch minder stoer want zelfs onze jongens zullen het dan niet droog houden tijdens Wilhelmus.
Maar het bleek toch weer niet waar, van zijn vader, hij was wel overleden maar al tien jaar eerder. Pffff. Dus toch een stukje. Serey vertelde later dat hij huilde omdat hij zo trots was om voor zijn vaderland uit te komen. En stonden bij deze man de tranen in de ogen, bij zijn medespelers gebeurde er ook meer dan zo maar plichtmatig een volkslied meezingen. Hartverscheurend zongen ze mee, de ogen dicht, de handpalm op de plaats van de liefde en de mond wijd open. Ik ga het onze Nederlandse voetballers helemaal niet verwijten, ze zingen zelfs allemaal mee maar de vuur en vlam ontbreekt. Die ontbreekt bij ons allemaal. Het zit niet in onze cultuur om waarlijk trots te zijn op je land, op je roots, op je afkomst. Wij springen de plons in als we tweede worden en drinken dan een biertje of twintig.
Dan Suarez, de bijtspits van Uruguay. Na een knieoperatie en een maand herstel-tijd, maakt hij twee prachtige doelpunten tegen Engeland. Daardoor winnen ze. Hij wordt eerder gewisseld en we zien hem in de armen van een medespeler die hem lieve woorden in het oor fluistert en hem over de haren streelt. Mooi.
Ik zie het van Persie niet doen. Ik zie hem niet op de dijen van Ron Vlaar, om maar eens iemand te noemen of in de armen van De Jong. En geloof me, ik vermoed een grote troostbehoefte bij onze spits.
Twee gele kaarten, dat is om te huilen!