De vroege tram van half zeven is bijna altijd hetzelfde. Dezelfde mensen, dezelfde ochtendrust waar ik van houd. Geen druk gedoe of gepraat. Op deze herfstachtige dag is het drukker dan anders maar ik verlies me in mijn boek en zie dat pas veel later.
Ik word uit mijn concentratie gehaald door twee mensen die hardop hun gesprek voeren. Misschien is de volume van het gesprek op een drukke bijeenkomst heel normaal maar in een hele stille tram overstijgen hun stemmen alles en iedereen. Het is onmogelijk om niet naar hun gesprek te luisteren.
In zo’n ochtendtram is bijna elk gesprek ongepast omdat uit, wat je ook hoort, je je een aardig beeld kan vormen van de mensen die praten. Zij zitten achter me en omdraaien is weer wat onbeleefd al weet ik zeker dat zij dat niet eens opgemerkt hadden. De vrouw en man zijn waarschijnlijk collega’s. Hij vertelt over een pakketje dat twee keer bezorgd werd op het werk. ‘Tsst’, zegt de vrouw ongerust.
Dan hoor ik een gesprek over de zin en onzin van kerstkaarten. Hij gaat naar zijn zus maar stuurt ook een kaart. Altijd stuurt hij hele geinige kaarten. Kaarten waar muziek uitkomt als je ze opendoet. ‘Lachen’.
Dan zegt hij: ‘Ik had me wel een week zeg, vorige week. ik bel mijn oude buurvrouw. Opgegeven. Poepte zwart en diaree. Ze was opgenomen maar mocht naar huis, dan weet je het wel’.
‘Ja’, beaamt de vrouw, ‘opgegeven, waarom sturen ze je anders naar huis’.
‘Had ik weer’, zegt de man. ‘Bel je gewoon even om contact te houden heeft ze kanker. Zal wel uitgezaaid zijn’.
‘Als haar poep zwart is, reken maar van yes’.
Ik moet eruit en kijk bij de deur naar het stel dat nog steeds harop hun leed aan het delen is. Een gewone man, een gewone vrouw. Zich nergens van bewust. Hoe heerlijk moet dat zijn.