We laten gisteren Ami uit. In het park wordt gevoetbald, de zon schijnt, een prachtige herfstdag. Achter ons lopen drie jongetjes, de één een kop groter dan de andere twee. Ze lopen met de handen in de zakken en zijn in een intens gesprek verwikkeld. We horen één van de jongetjes zeggen: ‘het is gewoon een kut-vader’.
Wij kijken elkaar volwassen geschokt aan. Hoorden we dat nu goed, zei hij ‘kut-vader’. We draaien ons om en zien de schooiers face-to-face. Een jaar of tien zijn zij. Ontroerend zoals ze daar zo serieus met elkaar in gesprek zijn. Ineens zien zij onze kleine pup en in drie seconden worden de wijsneuzen drie hele kleine jongetjes. Ze ontdooien letterlijk waar we bij staan, we kunnen ze bijna opvegen van aandoenlijkheid. Ze knielen, ze aaien, ze spelen, ze weten alles van honden. Dat ze soms bijten maar dat het spel is, dat ze het heel zachtjes doen, dat het net babies zijn.
Ze lopen de hele weg met ons op. Vertellen over hun eigen hondjes en zijn heel even die ‘kut-vader’ vergeten.
Aan het einde van het pad scheiden onze wegen. Wij lopen rechtdoor, zij linksaf.
Waar kleine hondjes al niet goed voor zijn