Onbevangen. Soms zeggen woorden precies wat het is. Niet gevangen zijn. Dat gevoel had ik toen ik bij de tram wachtte. De druk en de dreiging is even weg, weggevaagd. De herinnering aan Parijs, de berichten in de media, alsof het van me af is gegleden. En ik weet ook dat het niet waar, dat we nooit meer onbevangen zulen zijn, want het zal weer gebeuren. Als we met z’n allen onbevangen zijn. Er niet meer aan denken, ons weer veilig wanen bij huis en haard.
Kinderen kunnen die onbevangenheid hebben. Van nature hoop ik. Als kinderen dat niet hebben dan is er iets goed mis. Hoe kinderen onbevangen hun ogen openen in de wetenschap dat alles en iedereen er nog is. Wat heerlijk is dat. Nog niet piekeren over morgen want vandaag is vandaag en vandaag is mooi en nieuw en heerlijk. En dan heb ik het niet alleen over vrij zijn van angsten voor oorlog, voor gemene mensen, voor slangekuilen. Nee, ook vrij zijn in het denken over jezelf. Tevreden zijn met je lichaam, met wat je kan. Je bent niet bezig met wat je niet kan. Waarom zou je?
Als je ouder wordt zorgen wij er eigenlijk zelf voor dat die onbevangenheid verandert. Zetten we elkaar gevangen in een web van draden die ons vasthouden in onmogelijkheden.
Gisteravond tijdens een etentje met colllega’s, zei iemand over een prachtig meisje van vier: ‘Laat haar nu maar genieten, ze moet straks werken tot haar zeventigste’.
Dat kwam binnen als bijna ondraaglijk. Die wetenschap van zeventig jaar moeten. Niet alleen werken maar leven zoals je geacht wordt te leven. Oh, ik gun alle kinderen dat ze hun onbevangenheid houden. En dat ligt voor een groot deel aan ons. Volwassenen.