
Ami is te dik, te zwaar, te lui. En een pondje bij een hondje gaat er ook niet makkelijk af, maar het moet. Het is allemaal onze schuld. Correctie: mijn schuld. Een flintertje kaas, een kruimeltje koek. Het moet veranderen.
‘Ami, kom, we gaan uit’.
‘Ami, kom dan, we gaan uhuit’.
‘Ami, kom eens kijken, kom eens lieverd’.
‘Ami, kom. Nu’.
Er gaat één oog open, het tweede oog volgt. Ze staat op en rekt en strekt en komt mijn kant oplopen. Hèhè. Maar na vier stappen gaat ze zitten en kijkt me aan met een blik van ‘wat wou jij nou helemaal’.
GA NOOIT ZELF NAAR DE HOND TOE. DE HOND MOET NAAR JOU TOEKOMEN.
Ik loop naar Ami en doe de riem om. Ze staat op en wiebelkont met me mee naar de lift. In de lift gaat ze zitten. Als we buiten zijn begint het grote protesteren. Ze zit en hangt zichzelf bijna op aan de riem. Als ik een stap terug doe denkt zij dat ze haar zin krijgt. ‘Ha, we gaan weer naar binnen’. Ik trek haar met me mee richting park. En ik zie haar denken… dat wordt de lange wandeling vandaag. Mooi niet.
Vrouwtjes zijn de baas
Ik ben geen baas. Niet van mensen, niet van beesten. Maar het moet nu wel. Ik houd de lijn kort en brom bijna militaristische bevelen. ‘Loop’, ‘mee’, ‘hup’ en complimenteer haar als ze naast me loopt. Een straf tempo hebben we, Ami en ik. En het ziet er uit alsof ik de hele weg alleen maar schreeuw ‘LOOP KRENG’. Ami weet niet dat ik net zo’n hekel aan lopen heb als zij. Dat ook iemand tegen mij zegt ‘lopen kreng’.
We zullen doorgaan
Vriendin is een wandelaar. Het liefst uren achtereen en zo’n hondje had ze ook verwacht. Nu krijgt ze er een. Ami leert dat protesteren geen zin heeft en we zien ook dat ze na de eerste strubbelingen uiteindelijk mee beweegt in de goede richting. Vriendin bedenkt lange wandelingen in de buurt die ik ook braaf volg. Maar elke keer komt ze thuis met de woorden ‘ik ben nog een stukje verder gegaan vandaag’.
Ami en ik kijken elkaar aan. ‘Lekker dan’.