We hebben een nieuwe auto. Een alleshebber qua snufjes. Mooi, zou je zeggen maar ik ben niet van nieuwe auto’s. Vriendin wel. Dat was ooit zowat het eerste dat ze tegen me zei toen we elkaar tegen het lijf liepen. Mijn autootje vond ze mwaw, en ik voelde me echt gekwetst. Mijn eerste nieuwe autootje verdiende meer dan ‘mwaw’. Maar goed. Ik hield al van haar. Die nieuwe auto’s kwamen er. Ik moet wennen aan een auto. Het liefste zit ik dus naast Vriendin om alle snufjes te ontdekken en vooral de hoofdvraag: ‘waar kan mijn iphone in en hoe bedien ik de muziek’.
Nu heb ik al een paar dagen toch solo moeten rijden. Kan moeilijk verlangen dat Vriendin mij haalt en brengt. Dus stoer stap ik in, kloppend hart, belletjes rinkelen, lichtjes knipperen en ik moet me bedwingen om niet uit te stappen. Het ritje gisteren naar de fysiotherapeut rijd ik dan ook helemaal onnodig met snel heen en weer gaande ruitenwissers. Per ongeluk toets ik een oud adres in in de navigatie en kom dus bijna weer aan bij de vriendin waar ik zondag op bezoek was. Gelukkig had ik het door en dat is voor mij echt heel wat. En om jullie gerust te stellen: het is dezelfde richting op.
Maar mijn auto kan iets waar ik heel gelukkig van word. Onze auto kan parkeren. Ik hoef alleen maar een beetje gas te geven en hoppa, het stuur draait onder mijn handen weg, ik slik, ik kijk naar het dashbord en naar de auto ervoor en erachter. ‘Oh, mijn God, ik geef me over aan techniek’. Maar, de auto staat keurig tegen de stoeprand aan en zo soepeltjes dat ik zelf bijna ademloos blijf zitten. Dit is leuk. Ik mompel ‘joepie’. Als ik stoer uitstap staan de buren buiten en kijken mij met een goedkeurend knikje aan. ‘Dat heb je goed gedaan, in dat kleine plekkie’.
‘Ja’, jok ik, ‘parkeren kan ik wel’.