De schoonmaakster die elke dag een paar keer langs komt om onze kantoorkamer schoon te maken is een ijverige. Ze vertelt altijd wat ze al gedaan heeft, dat ze, meestal, voorloopt op het schema en dat ze straks nog terug komt om bijvoorbeeld, de prullenbakken te legen, te stofzuigen of de tafels af te nemen.
Ik heb heel veel schoonmakers meegemaakt, soms waren er mooie verhalen te vertellen. Jaren geleden was er een vrouw, opvallend gekleed, die mij haar levensgeschiedenis vertelde. Eén om stil van te worden. Ze is een forse dame, met een lekker haags accent en een machtige, arrogante houding. Als ik haar wel eens tegenkom op de gang loopt ze me de ene keer straal voorbij, de andere keer groet ze mij als een oude bekende.
Vorige week was ze ook bij ons op de kamer, ik weet niet waarvoor.
‘Goedemorgen Anja’, zegt ze, terwijl ze met grote stappen door de ruimte loopt. De andere schoonmaakster slaat geshokeerd de hand voor haar mond. Haar ogen rollen bijna uit haar hoofd en ze stamelt: ‘jij durft, die mevrouw zomaar bij d’r voornaam noemen, zo ver ben ik nog lang niet’. Ze kijkt naar mij met een blik alsof ze verwacht dat ik elk ogenblik op zal springen om de brutale schoonmaakster een hengst te geven.
Nu kunnen we hier om lachen maar het grappige is dat iemand anders met een goede functie hetzelfde kan vertellen over het aanspreken van een hele, hele, hoge mijnheer of mevrouw. Wanneer ga je tutoyeren, wat kan je je permiteren en hoe trots ben je (heimelijk) als je de burgemeester zou tegenkomen die jij kan begroeten met: ‘Goedemorgen, Jozias, goed geslapen?’
En dat hij dan zegt: ‘Formidabel. Ik kan niet anders zeggen, formidabel, Anja’.