Gisteren zijn A. en E. bij ons op verzoek. E. vertelt ons over haar zus die nog niet lang geleden is overleden. Ze hadden elkaar vijftien jaar niet meer gezien. E. vertelt over het gezin waarin zij geboren is. Hoe verschillend iedereen is, hoe ze geen contact hebben met elkaar.
’s Avonds zie ik op televisie een in memoriam van Menno Buch. Veel te jong overleden. Hij praat ook over het gezin waarvan hij de jongste was. Hoe hij zijn moeder een jaar geleden plotseling zag op straat en alleen maar dacht: ‘ja, dat is ze’. En daarna gewoon weer over tot de orde van de dag. Geen verdriet, helemaal geen gevoel. ‘Ik vond het gewoon geen aardige mensen’, zegt hij, ‘dat kan toch, dat je de rillingen krijgt van je eigen familie’.
En ik weet dat het kan, ik ken de verhalen maar persoonlijk ken ik dit helemaal niet. Zijn mijn zussen en hun mannen, mijn broer en zijn vrouw, mij zo ontzettend dierbaar. En we zijn helemaal niet hetzelfde, hebben onze eigenaardigheden maar die zijn te behappen. Dat scheelt natuurlijk.
Vriendin zegt ’s avonds: ‘Je familie, je krijgt ze maar’.
Er bestaat ook het idee dat je je familie zelf kiest. Om te leren.
Als dat zo is, dan heb ik mijn familie goed gekozen. En moet ik een beetje lachen, want dan hebben ze mij ook gekozen. Zullen ze dat weten?