Het is net donker aan het worden als ik Ami uitlaat in het parkje achter ons huis. In die schemer ziet Ami beter dan ik. Zo ziet zij van verre haar andere viervoetige vriendjes terwijl ik in het donker tuur naar wat schimmen.
Bij het passeren van het voetbalveld zie ik ook een oudere dame aan komen lopen. Aan haar hand haar fiets en voor haar uit dribbelt een klein hondje. Daar wil Ami wel even op wachten. Ami gaat kwispelend liggen en ik sta er wat onhandig naast. Als de vrouw nadert roept ze: ‘heerlijk toch, zo’n hond, ben je er ook zo gek op, hoe heet ze ook alweer?’
Ik zeg dat ik blij ben met Ami en dat ze Ami heet.
‘Amiejse, Amiesje, haha, die naam ga ik onthouden, heerlijk hé, dit weer, ik ga er gewoon op uit, gewoon naar buiten, maakt mij niet uit’.
De honden snuffelen wat aan elkaar.
‘Hoe heet jij dan?’ Ik kijk naar Ami, zou de vrouw weten dat Ami niet kan praten?
‘Ami’, zeg ik.
‘Nee jij’, zegt ze, ‘hoe heet jij?’
‘Anja’, zeg ik naar waarheid.
‘Hoi Anja, ik ben José en dit is mijn fiets die gebruik ik als rollator, grappig heh, hahah, ik houd van lachen, er wordt te weinig gelachen’.
Ik knik en trek Ami weer met mij mee. ‘Fijne avond’, roep ik.
Ze roept me na.
‘Anja, weet je nog hoe ik heet?’
‘Ja’, zeg ik, ‘José’.
‘Goed zo’, zegt ze, ‘mensen vergeten zo snel’.
‘Ik niet José, ik vergeet jou niet’. Ze lacht en steekt haar duim op.
‘Fijne avond Anja’.