‘Toch verdienen we geen redding. Het is ‘onverdiende goedheid van God’.

jehovaMijn nichtje P, die onlangs overleed, was Jehovagetuige. Misschien moet ik wel zeggen ‘is’ Jehovagetuige want je blijft dat natuurlijk. P. was de laatste die je zou kunnen bedenken als Jehova-getuige. Ze zag er niet uit zoals je denkt dat een Jehovagetuige er uit zou moeten zien. P. was extreem in haar haarkleur, mode en make-up. Ze was vol van leven en vrolijkheid maar er was ook een sombere kant die ze maar heel weinig echt liet zien. Tijdens haar leven heb ik haar een paar keer gevraagd naar het waarom en het hoe van Jehovagetuigen. Ze was er vol van. Het was duidelijk haar redding. Dat ze niet naar mijn huwelijk met Vriendin mocht komen, het zij zo. In haar omgang met ons was ze altijd hartelijk en nooit afwijzend.

Tijdens de crematie afgelopen week was het druk. Echte familie en ‘echte’ Jehovafamilieleden waren aanwezig. Persoonlijke woorden zijn er niet gesproken maar eerlijk gezegd was alles al gezegd tijdens haar afscheidsfeest van het leven. Daar werden mooie woorden gesproken door broer, dochter en Jehovagetuigen. Er was één spreker tijdens de crematie, de ouderling die P. had verzocht om te spreken tijdens deze herdenking. Het was ongemakkelijk om als niet-gelovige te horen waar hij over sprak. Ik heb niet rond gekeken, voornamelijk weggekeken, maar ik denk dat de zaal in tweeën gesplitst had kunnen worden: zij die het willen horen en zij die het niet willen horen.

Ik begreep niet heel veel van zijn woorden. Wat bedoelde hij nu? Was lijden onze eigen keuze? Was het leven lijden omdat ooit Satan Adam verleidde om een appel te eten? En worden we daar tot in de eeuwigheid voor gestraft? Als je leeft en gelooft zoals Jehova dat wenst, dan kom je ooit na je dood in het duizendjarig rijk, een voorloper van het paradijs. Dan worden de doden tot leven gewekt, krijgen ze een nieuw lijf en een nieuwe ziel. Niet omdat zij dat verdienen: ‘Toch verdienen we geen redding. Het is ‘onverdiende goedheid van God’.

De andere ongelovige krijgen die kans niet. Die mogen ‘bidden’ voor iets beters maar wel bidden zonder verlossing. Eigen schuld, dikke bult. Meerdere keren riep hij op om ook te kiezen voor Jehova. Ik verwachtte bijna bij de uitgang van het crematorium een inschrijfbalie voor Jehova te zien maar zo ver ging het nog niet.

Ik heb twee dagen geworsteld met deze mijnheer. Zijn uitspraken, zijn houding, zijn ‘we hoeven niet te treuren’. De keurigheid die mij kriegel maakt. De uitgestreken blije gezichten van mannen met keurig geknipte kapsels en kreukelvrije pakken. Ondertussen zagen we foto’s van P. voorbij komen die haar lieten zien in alle gezichten die ze had. Oud terwijl ze jong was, jong terwijl ze ouder was. Ziek en levendig.
Het was haar wens en wil. Deze familie.
Niet een keer werd ik geraakt door de woorden van de ouderling, hij zag er ook niet ‘geraakt’ uit, in ieder geval niet door gevoel.
Niet verdrietig, niet ontroerd. Toen ik voor haar foto stond heb ik alleen maar gefluisterd: ‘dag lieverd’ en een lange neus getrokken. En gek, maar ik denk dat zij daar om had kunnen lachen.
Een zakelijk afscheid van een mensenmens. Ik gun haar het paradijs maar het lange wachten daarop gun ik haar niet.

Laat een reactie achter

Deel dit met jouw vrienden