Wij flexen of desksharen. Tenminste, we worden geacht dat te doen. Nu zit flexen mij niet in het bloed. Ik geef het eerlijk toe, ik zit het liefste op een vaste plek, in een vaste kamer met dezelfde collega’s. Nu ben ik elke dag als eerste op het werk. ‘Mijn’ kamer roept me toe, ‘mijn’ stoel wenkt ook op wieltjes. Dus ik ga zitten waar ik altijd zit en zou blijven zitten als er niet ineens vreemde dingen gebeuren.
Zo is het volgens mij gegaan: MEN is er achter gekomen dat ik redelijk vastgeplakt zit en allerlei goedbedoelde stille hints zoals, An, heb jij al geflexed deze week, helpen niet. Dus MEN heeft bedacht, we moeten het anders aanpakken. Nu zit er dus vanaf maandag, elke keer een ander achter mijn bureau, op mijn stoel. Aardige collega’s daar niet van maar toch… Ze kijken vriendelijk op, glimlachen naar me en laten mij verbijsterd in de deuropening staan. Na de eerste schrik ga ik op zoek naar kamer en stoel maar weet slim toch nog een plek op mijn kamer te bemachtigen. Volgens mij heeft MEN dat afgesproken. Gewoon een kwartiertje eerder komen en doen alsof je neus bloedt.
Ik heb een ander voorstel. Beschouw mij als meubilair. Ik geef er toestemming voor. Geef elke kamer een uniek stuk meubilair in de gedaante van een vastgeroest mens. Er zijn er genoeg te vinden denk ik zo. Benoem de kamers dan naar die persoon. Dus de flexkamer van Hendrik of de flexkamer van Meike. Zo kan je iedereen makkelijk verwijzen naar collega’s. Vragen als ‘weet jij waar Toos zit‘ kan je nu beantwoorden met: ‘ja, op de flexkamer van Tonnie’. Dat is een stuk handiger dan: ‘de tweede kamer rechts, geloof ik, of nummer B02.30987 of zoiets.
Is dat misschien een idee?