Dit plaatje zegt het al. Je zit heerlijk binnen, het is warm terwijl de regen tegen de ramen slaat. Knus. Gisteravond was het knus. Vriendin en ik waren bij oude vrienden van mijn ouders.
Zoals altijd komen we helemaal niets te kort en kijken twee mensen belangstellend onze kant op. Zij waren mijn lievelings- tante en oom vroeger, nep, want een familiebloedband was er niet maar wij noemden ze net zo goed ’tante en oom’. Na jarenlang geen contact te hebben kwamen wij ze ‘per toeval’ (wat is toeval) weer tegen en pakten de nieuwe draad op.
Mijn ouders zijn overleden. Gisteravond vertellen H. en A. over mij, hoe ik als kind was, ondeugend en een beetje baldadig, jongensachtig. Ze vertellen het met liefde. Als je ouders er niet meer zijn, dan weet niemand meer van toen, toen jij zelf nog niets bewust wist.
Even later zitten we aan tafel. En midden in het gesprek overvalt mij de gedachte dat mijn ouders hier ook hadden kunnen zitten, levend en wel. In de nabloei van hun leven. Met deze bijzondere vrienden van weleer, met humor en zin in het leven. In plaats daarvan zit ik daar. Kind van. Wat een bijzondere ontmoeting toch weer. We noemen ze geen tante en oom meer. We spreken over dingen die er toe doen.
Met een warm hart gaan we naar huis.