Het was koud vanochtend rond 6.30 uur. Niets zomergevoel, maar verlangen naar handschoenen. Halverwege de rit komt ineens de zon mij tegemoet, dat scheelt al snel een paar graden. Ik heb uitgerekend dat elke fietstocht naar mijn werk mij ongeveer een euro of vijf oplevert per dag aan openbaar vervoerkosten. Dat is niet weinig. Reken daar de winst van het niet roken bij, zo’n 7 euro per dag, dan verdien ik toch redelijk ‘zwart’ bij. Waar ik dat geld laat, geen idee trouwens.
Ik fiets langs de tramhalte en zie daar mensen staan die ik herken van in de tram. Hun gesprekken ga ik missen. Zij werken beiden bij de groenvoorziening. Zij is een forse vrouw, die praat, praat, praat, praat. Hij is het zwijgzame type. Vaak vindt ze hem sjagrijnig en hij mompelt dan dat hij dat helemaal niet is waarna zij met een door rook aangetaste stem een bulderende lach laat weerklinken. Een leuk stel, om achter te zitten.
Voor mij fietst een man die de lente al wel in zijn kop heeft: een mouwloos shirt en een korte broek. Esthetisch niet verantwoord, vind ik, op dit uur als alles nog moet ontwaken. De man buigt zijn hoofd naar rechts, houdt met een vinger een neusgat dicht en ploft de inhoud van het andere neusgat naar buiten.
Ik ben bang dat als ik hem links passeer hij net op dat moment zijn andere neusgat een beurt geef, dus bel hard. Hij schrikt en houdt op met het ledigen van zijn neus.
Het fietspad is afgesloten en fietsers worden gemaand over te steken. Ik besluit het niet te doen en kom onderweg nog vier van die borden tegen, maar nergens een fietspad dat niet meer bereden kan worden. Vreemd.
Een kwartier te vroeg kom ik aan op het werk. Besluit opnieuw om morgen iets later te vertrekken.
1 reactie
Mooi sfeerstukje!