Het echtpaar stapt in de tram. Ze reizen altijd samen. Ze zien er goed uit, een opvallend gebruinde huid en ontspannen gezichten. Ze raken elkaar nauwelijks aan, alsof de buitenwereld het niet mag weten, van hun samen, op vakantie.
Ze zitten naast elkaar als bij toeval. Hij in zijn keurige pak dat hij een week niet heeft hoeven dragen. Zij in een mantelpakje; toch ook weer even wennen.
In gedachten liggen ze nog onder de palmboom, hij met een hand op haar rug die hij zojuist nog ingesmeerd heeft met factor 20. De eerste zon, daar moet je altijd mee uitkijken. Heel even zoeken zijn ogen de hare en ik zie een kleine glimlach om zijn lippen. Heel even maar.
Als zij eerder uitstapt, kust ze hem vluchtig op de wang. Vanuit de tram zie ik hoe ze in de lift stapt en hem een kushandje toeblaast. Hij moet nu kiezen tussen haar en al die mensen in de tram. Hij kucht met zijn hand gestrekt onder zijn mond.
Wij denken dat hij hoest. Zij denkt dat hij terugblaast.