Ik maak nooit iets mee, maar gistermiddag, toen ik net mijn kopje thee had ingeschonken, wel. En ‘meemaken’ is misschien te groot: ik had een inzicht.
Ik draag een bril en heb in diverse zakken en tassen van die speciale brilpoetsdoekjes verstopt. Mijn brilglas mag geen smetje hebben, dat verdraag ik simpel niet.
Een smetje is zo opgelopen. Een zoen van mijn tante die met haar vlezige vette wang ook mijn bril bekust. Het kleinkind van mijn zus die met twee uitgestrekte handjes zijn vieze vingertjes rond mijn montuur vouwt of de hond van Alex die zijn kwijlerige tong van kruin tot kin laat glijden. Verklaarbare smetjes noem ik ze.
Maar gisteren had ik smetjes zonder reden. Ik deed niets, ik was alleen, ik zat en mijn bril stond stevig op de neus maar uit het niets kreeg ik vlekjes op de glazen. Na minstens vijf keer bril af, poetsen, bril op, dacht ik ‘dit is niet normaal’. Er kunnen toch niet zomaar uit het niets smetjes ontstaan? Of toch… is dit hoe het gaat met smetjes? Dat je ze niet doorhebt.
In het gewone leven is dat ook zo. Sommige smetjes zie je aankomen: een foute mijnheer die contact wil, een leugentje om bestwil dat uit zal komen, een uitnodiging die je niet echt meende maar wel geaccepteerd wordt. Maar de meeste smetjes etteren voort uit een ver verleden, dat je de oorsprong niet meer weet maar waar je alleen maar wordt geconfronteerd met de consequenties er van.
Een smetje is iets dat er al even was en naar alle waarschijnlijkheid ook blijft. Dan kun je poetsen wat je wilt maar zo’n vlek is ingesleten in de materie. In de ziel, in het hart of in een brillenglas. Die kun je hooguit vergeven.
Over inzicht gesproken. Dit gedicht van M. Vasalis
——————
De zomerwei des ochtends vroeg.
En op een zuchtje dat hem droeg
vliegt een geel vlindertje voorbij.
Heer, had het hierbij maar gelaten.
Dit is een schrijfopdracht voor de opleiding docent creatief schrijven. Vaste beginzin (oorspronkelijke zin van Guus Middag): ‘Ik maak nooit iets mee, behalve ….) beschrijf een voorval van niets.