De tweede les die ik volgde op de docentenopleiding voor creatief schrijven, ging onder andere over ‘dingen’. Een gedicht, een verhaal en een opdracht. Een dialoog met een ding. Maar eerst de vraag: wat is een ding?
Daar heb ik deze dagen toch maar eens flink mijn hersens over gepijnigd. Wanneer is een ding een ding? Weet jij het? Voor mij is een ding een ding als ik niet weet wat het is of als ik geen zin heb om het te weten. ‘Wat is dat voor een ding’, zou ik dan vragen. En als ik dan het antwoord heb: ‘dat is een sleutel om een slot mee te openen’, dan weet ik het en noem ik het nooit meer een ding.
Of we zeggen ‘dingen’ als we er even niet op kunnen komen. ‘Hoe noem je ook weer die dingen die geluid maken als je er op trapt?
Als je niet op een naam kunt komen zeg je: ‘Je weet wel, dinges’. Maar dan is ‘dinges’ ineens een mens en het wezen van een ding is toch wel dat er geen wezen is. Toch zeggen we ook: ‘Dat is nou eens een lekker ding’. Eigenlijk willen we dan ook helemaal niet dat het lekkere ding een wezen heeft, een ding kunnen we gebruiken en dat is wat we toch het liefste doen met een lekker ding die anders toch bepaald onbereikbaar is.
O ja, dan heb je ook nog meedingen en afdingen. Waar komt dat dan weer vandaan?
Nou, dat soort dingen dus. Daar houd ik me dezer dagen mee bezig en dat vind ik leuk. En wat zegt Wikipedia?
Een ding is in het Nederlands meestal synoniem met object, voorwerp of zaak, het is ook te vergelijken met het woord iets. … In bepaalde vakgebieden heeft het woord een meer specifieke betekenis: In de ethiek is het ding tegengesteld aan de persoon. In de metafysica is het begrip ding synoniem met substantie.
Wat kan ik hier nog aan toevoegen behalve: doe je ding vandaag.