Je hoort het vaak als het gaat over beesten en bazen: niet het beest moet opgevoed worden, maar de baas. Wat een wijsheid, dacht ik, toen het nog niet over mij ging. Want ik zag al die mislukte opvoedpogingen met argusogen aan. Maar sinds Ami in mijn leven is slaat dagelijks de twijfel toe. Lees ik hondenboeken alsof het de bijbels der bijbels zijn en verdwaal ik vaak in mijn eigen vertwijfeling.
Pup onder de bank. Een leuk spel. Zij wint. Ik heb een lichaam dat zich niet meer in alle bochten kan en wil wringen en zij weet precies tot hoever mijn arm reikt. Ze kijkt me uitdagend aan. Ze lacht bijna. Als ik haar daarna met heel veel aandacht negeer (dat staat in de boeken) weet ze zich zo naar voren te schuiven dat ze me zachtjes in mijn enkel bijt. Ze piept en doet een poging tot blaffen om dit moment nog meer luister bij te zetten. Heeft ze mij even tuk. Vriendin is van het afleiden. Ze roept en zingt bijna de naam van de pup, belooft gouden bergen en snoepjes. Het werkt.
Ami is in staat mij met allerlei emoties te confronteren. Van tederheid en ontroering tot boosheid en verdriet. De vragen die ik mezelf stel en waar nog geen antwoorden op komen. Komt het nog wel goed met onze bonding? Is dat normaal, die gekteaanval in de avond? Ja, ik moet opgevoed worden want die hond heeft niets aan mijn onzekerheid.
Als ik haar gistermiddag uitlaat, komen er twee meisjes van een jaar of twaalf op haar afgerend om kirrend Ami te omhelzen. ‘Oh, wat een cuty, dat lieverd, dag mooie meid’. De meiden demonstreren in korte tijd hoe wij, de volwassen voorbeelden, zich gedragen. Ze delen hun wijsheid met mij.
‘Bijt ze niet’, vraag ik bezorgd. ‘Ja’, zegt het meisje, ‘maar dat is alleen maar spel, het doet toch geen pijn’.
En ze heeft zo gelijk. Het doet geen pijn.
‘Want het is allemaal angst, allemaal angst, de allergrootste schreeuwers zijn dikwijls het bangst’. (Robert Long)