Openbaar vervoer is anoniem en dat vind ik prettig. Ik ken de mede-passagiers niet en zij mij niet. Ik kan in mijn eigen wereld verdwijnen zonder daar iemand mee voor het hoofd te stoten. Dat geldt niet voor de vroegemorgentram. Al bij de tramhalte herken ik de mevrouw, de mijnheer, de jonge student, de man die altijd rennend aankomt om nog net op tijd de tram te halen. De ochtendtram is er een van rituelen. Je stapt in bij dezelfde deur en gaat zitten op de dezelfde stoel. Altijd in het hoekje, achter de betaalautomaat. Lekker knus zo in mijn eentje. Dan zit ook altijd op dezelfde stoel dezelfde mijnheer, met grijs kort haar en een hip brilletje op de neus. Ik groet hem niet. Hij groet mij niet. Maar ik mis hem als hij er niet is en ongetwijfeld mist hij mij andersom. Dan denk ik toch: god, zal íe vrij zijn of ziek? Gelukkig ken ik verder geen mens aan wie ik dat kan vragen en dat moet vooral zo blijven.
Ons niet-groeten is ook een ritueel van net doen alsof we niet elke dag dezelfde rit, dezelfde tram, dezelfde halte, hetzelfde werk, alsof we niet elke dat hetzelfde doen. Dat houdt ons op de been. In de tram.