jij liet fietsend jouw
blonde lokken wapperen
liet de regen maar stromen
tegen dromen helpt niets
was je los van de wereld
waar het noodweer jou vond
het noodweer verkleed
als een man, als een dier
heb je hem gegroet?
zoals een aardig mens dat doet
en merkte je te laat
het kwaad dat binnen zat?
hoe alleen wil ik niet weten
hoe de lach verdween
de twinkeling in je ogen
bedrogen door bedrog
van een jongen toch, die
je broer had kunnen zijn
in de regen willen springen
niets bedwingen, het leven lacht
het laatst voor jou
die ene keer dat jij schuilde
en huilde omdat er niemand
was behalve dan de
dood werd je gevonden
en herkend als jonge vrouw
huilen wij de luchten grauw
en niemand huilt zo hard
als een vader als een moeder
die jou ooit zo leerde fietsen