In het begin schreef ik regelmatig over Ami. Zeg maar rustig ‘heel regelmatig’. En ik besef dat mijn Ami-stilte bijna opmerkelijk moet zijn. Is de liefde over? Is het leuke er al weer af?
Laat ik iedereen gerust stellen: nee, natuurlijk niet. Kijk naar onze grote kleine hond, wat valt daar nu niet van te houden? Maar ik vermoed in alle ernst dat onze hond een superhond is. Er valt weinig te melden aan huisraadleed, poep- en piesleed op mooie witte kleden, gesloopte banken of elektriciteitsdraden.
Waar wij verhalen horen over hoe zwaar het is om honden zindelijk te maken, die van ons werd zindelijk geboren. Nog geen druppel is er in huis gevloeid. Waar wij ontmoedigende verhalen hoorden over banken die gesloopt worden, muren waar het behang vanaf getrokken is… niets van dat al. Nu schijnt er nog een pubertijd aan te komen waar het allemaal nog kan gebeuren dus laat ik iets voorzichtig zijn met mijn hoog van de toren-blaas-gedoe. Maar tot nu toe, hoor je ons niet klagen.
De enige blaf die van haar horen is als ze kwispelend wacht op haar vleesmaaltijd. Het duurt haar te lang die voorbereidingen die wij treffen om het warm te maken en het eten met een vorkje hapklaar te maken. Een kort blafje, iets van ‘schiet eens een beetje op, ja’. Maar als de bel gaat? Geen blaf.
Onze Bashond was een ballenman. Ik ben een ballenvrouw. Ik houd van alle balsporten. Dus tussen Bas en mij ging dat heel goed. Maar een hond is niet per definitie een ballenhond. Er is soms voorkeur voor een bal maar soms ook helemaal niet. Is een stok veel leuker bijvoorbeeld. Maar om nu een stok door mijn woonkamer te gooien gaat wat ver. Dus ik ben bezig om van Ami een ballenvrouw te maken. Noem het indogtrinatie. Ik koop ballen bij de vleet, sommigen met snoepjes er in, sommigen zonder. Stuiterballen, ballen die hun eigen weg lijken te rollen en ik zeg minstens vijf keer per dag: ‘zoek de bal’. Ami kijkt me dan glazig aan en begrijpt niets van mijn wijzende vinger. Dus ik herhaal: ‘bal’. ‘bal’. Alsof je een kind leert spreken. En het zou mij niet verbazen als op een morgen Ami mij aankijkt en zegt: ‘Val dood met je bal’. En gelijk heeft ze.
Ondertussen heb ik de bench open gezet en kijkt Ami mij slaperig aan. Ze rekt en strekt zich uit, geeuwt wat, likt mijn hand en beweegt zich schommelend naar het rode kussen. Daar rolt ze zich opnieuw op. Want ik bepaal echt niet wanneer de morgen is gekomen.