Bij dementerende ouderen zie je vaak gedrag dat niet te rijmen is met hoe je hen kende. Een keurige dame die ineens al vloekend door het leven gaat. Een andere ‘nette’ vrouw die vieze liedjes zingt. Een heer die zijn broek laat zakken waar hij dat voorheen ondenkbaar had geacht.
Hoe komt dat? Ik had daar van de week een gesprek over. Eigenlijk vooral om te voorkomen dat ik later iets ga doen wat ik nu nog de kop in indrukken. En dat dan weer ter bescherming van mijn naasten want als ik zo ver heen ben dat het me allemaal niet meer uitmaakt, ga ik me om mezelf geen zorgen maken.
We hebben allemaal geleerd ons te gedragen. We weten hoe het hoort. Als kind leren we al snel de ‘do’s and don’ts’ en zien we wat het ons oplevert om ons te gedragen zoals anderen dan wenselijk vinden. Ik kon als kind en jong volwassene erg slecht tegen mijn verlies. Wilde winnen. Maakte niet uit hoe. Elk spel, elke sport, elk dingetje…. winnen. Ik ontdekte dat dat gedrag niet prettig was, dat ik er zelf ook een rot gevoel van kreeg dus heb ik dat gedrag veranderd. Ik speel nu dat het me niet meer uitmaakt. Maar het zou mij niet verbazen dat ik later in de ouderenopvang rollaterraces organiseer waarbij ik iedereen op niet acceptabele wijze van de sokken loop.
Ik denk dat gedrag dat de kop in wordt gedrukt, maar wel een wezenlijk deel is van jouw persoonlijkheid, zich later komt wreken. Nooit zomaar seks kunnen hebben? Hoppa, van bil in de gemeenschappelijke woonkamer. Nooit vieze woorden mogen zeggen? Kutje prutje nog an toe. Nooit je mening mogen geven? Ongezouten komt iedereen aan de beurt.
Onze schaduwkanten zijn interessant om te onderzoeken en te erkennen. Ik meen de mijne te weten maar is dat genoeg? Of ben ik later de schande van mijn familie? En jullie? Wat laten jullie later zien als deze theorie waar blijkt te zijn?
2 reacties
Leuk Marianne. Ik heb die fase bij oma nooit meegemaakt.
Toen oma Nederpel al een eindje aan het dementeren was kreeg ze het laserlampje van mijn vriend (nu man) in handen en begon ze ‘die ouwe knarren’ te beschijnen en ook de verpleging. Ik weet nog wat de verpleegster zei: ‘maar mevrouw Nederpel, wat een puberaal gedrag!’ Ik heb haar nog nooit zo hard horen lachen, het was heel mooi om te zien.