Als ik aan een sprookje denk, denk ik aan lucht en licht. Aan teder en lief. Aan vleugels en fladderen, aan lachen en leven. De realiteit klopt soms aan de deur en komt binnen vol bombarie.
Mijn collega komt verdrietig binnen. Een meisje uit de klas van haar dochter is overleden. Een meisje dat al enige tijd ziek was. De klap komt hard aan. Zeker op school waar ouders en kinderen huilen bij de foto en elkaar troosten.
Volwassen sprookje
Wij volwassenen zijn prima in staat in sprookjes te blijven geloven. Tegen beter weten in, gewoon omdat het fijn is ergens in te geloven. Voor kinderen is dat zo anders. Zij weten niets van sprookjes. Het leven is het leven dat zij kennen en bij ons is dat vaak een heel goed en prettig leven. Dat dat de wereld is en dat het altijd zo zal blijven is vanzelfsprekend.
Tere onbevangenheid
Als kleine kinderen plots geconfronteerd wordt met ziek zijn, met dood gaan, valt de realiteit als een baksteen op die tere onbevangenheid. Ze worden zich bewust van ik en jij, van samen en alleen, van angst om te verliezen. ‘Ga ik ook dood’, vraagt het meisje aan haar moeder. ‘En oma dan en opa?’.
Dat moment, dat eerste moment van doorhebben hoe de wereld kan zijn, hoe triest soms, hoe oneerlijk of slecht. Een moment waar je je kinderen voor wilt behoeden maar wat je niet kan. Die onmacht raakt mij. Ook als niet-ouder kan ik me dat goed voorstellen.
Wie zong ook weer: ‘je bouwt het liefst een muurtje om hen heen’.
Andere kant
Gelukkig is er met het besef van de soms treurige waarheid ook een andere kant. Het besef van een heerlijke waarheid. Weten over dood en ziek zijn is weten over leven en gezond zijn. Weten van verdriet is weten van blijdschap. Weten van verlies is weten van liefde.
En wij leven in een land waar die twee uitersten mogelijk zijn. Dat besef is een diep weten van geluk.