Ik sta deze ochtend bij de tramhalte en een wolk ademdamp komt uit mijn mond en mengt zich met de lucht. Ik kijk er naar en volg de flarden ‘lucht’. Vroeger als kind vond ik dat een boeiend fenomeen. Een trots gevoel, alsof ik rookte, dat was toen namelijk nog heel stoer.
Nu heb ik andere gedachten. Niet alleen uit mijn mond komt die wolk ademlucht, iets gelijks komt ook uit de mond van mijn onbekende buurman, uit de mond van de ongeschoren jongen en uit de mond van de dikke mevrouw met haar lichtgroene broek. Alle wolken samen mengen zich in de lucht boven me en ik ben me er heel erg van bewust dat ik mijn adem haal van andere mensen. Ik adem in, wat de dikke mevrouw heeft uitgeademd. Zij ademt iets in van wat ik heb uitgeademd. De lucht om ons heen is vermengd met de adem van miljoenen mensen. Jongens, meisjes, Turken, Belgen, Hollanders. Sterker nog, de lucht is vervuld met het loslaten van adem van joden, moslims, katholieken. Van moordenaars en verkrachters. Van koningen en fotomodellen.
En wij maar strijden tegen éénheid, tegen samen. En maar vechten voor je eigen gelijk terwijl het gelijk in lucht opgaat. Gelukkig zijn er boven ons geen grenzen, geen hekwerk dat ons adem de toegang verbiedt. Ergens daarboven worden we allemaal één. En we weten het niet.
Adem mijn adem, voel wat ik voel
en ik zal jou zijn (Peter Schaap)